III. Voor de dialoogbegeleider
3.1 Kwaliteiten dialoogbegeleider
3.2 De dialoog
3.2.1 Vooraf
3.2.2 Tijdens
3.2.3 Na
3.3 Dilemma’s en handige vragen om te stellen
3.1 Kwaliteiten dialoogbegeleider
De dialoogbegeleider bewaakt het proces en helpt bij het verankeren van inzichten. Zij/hij bereidt de dialoog voor en leidt deze. De dialoogbegeleider zorgt dat mensen zich uitgenodigd voelen om te vertellen over geweld. Dat is een spannend onderwerp. De dialoogbegeleider heeft daarom als belangrijke rol te zorgen dat het samen zoeken en onderzoeken centraal staat en dat oordelen herkend worden en ondergeschikt gemaakt worden aan het onderzoeken. Om dit proces in goede banen te leiden, beschikt de dialoogbegeleider over de volgende kwaliteiten:
Houding
Vaardigheden
3.2 De dialoog
3.2.1 Vooraf
De praktische voorbereidingen worden door de organisatie gedaan in samenspraak met jou als dialoogleider (zie hoofdstuk 2). Als dialoogbegeleider check je kort voor de dialoog of alle deelnemers komen en of zodoende de diversiteit van de groep gewaarborgd is, er een evenredige verdeling is tussen jongeren, professionals en bestuurder(s) en of de setting geschikt is voor de dialoog. Ter voorbereiding heb je een gesprek met de bestuurder om de onderzoeksvraag af te stemmen. Voorafgaand aan de dialoog kan je ook iets gezamenlijks doen met de deelnemers om aan verbinding te werken, bijvoorbeeld eerst samen wandelen, eten of samen de ruimte inrichten.
3.2.2 Tijdens
Structuur dialoog
1. Inleiding
Hierin wordt de aanleiding voor de dialoog benoemd en het thema dat we willen onderzoeken (bespreekbaar maken van geweld in de jeugdzorg of een variatie daarop).
2. Kennismaken
Iedereen zegt de naam en vanuit welke positie hij/zij hier zit (professional/ jongere/ ervaringsdeskundige/bestuurder).
Tip: Nodig deelnemers uit om vanuit persoonlijke ervaringen te spreken. Dit kan je bijvoorbeeld doen door te vragen om 1 woord te delen over hoe ze zich nu voelen en door deze woorden op een zelfde vel te schrijven (de één is misschien bestuurder en de ander een jongere, maar allebei kunnen ze het spannend vinden).
3. Verwachtingen deelnemers
Vraag de deelnemers om uit te spreken waarom ze meedoen of wat ze verwachten van het gesprek. Als er concrete resultaten worden vermeld, geef dan aan dat de insteek het bespreken is en dat daar mogelijk acties uit kunnen volgen, maar dat het gesprek niet is om op te lossen (zie punt 4).
Tip: Punt 2 en 3 zijn te combineren, bijvoorbeeld ‘Wil je je voorstellen met je naam en organisatie en zeggen waarom je aan deze dialoog meedoet?’
4. Dialoogproces benoemen
Benoem dat de gespreksvorm dialoog is. Benoem hierbij ook je eigen rol als dialoogbegeleider. Vraag aan de deelnemers wat zij onder dialoog verstaan en wat voor hen belangrijk is. Hierdoor ontstaan gedeelde ‘spelregels’.* Benoem eventueel aanvullend dat het gaat om vragen en onderzoeken en niet om oordelen, dat we daarom vertragen en dat we in de dialoog persoonlijke en concrete ervaringen delen.
* De spelregels zijn niet van te voren opgesteld, omdat opgedragen regels voor veel jongeren juist gewelddadig voelen. Door ze samen op te stellen, blijft het gelijkwaardig.
5. Onderwerp bespreken: ‘Geweld in de jeugdzorg bespreekbaar maken’
Vraag of de deelnemers een persoonlijk voorbeeld willen delen met betrekking tot geweld. Nodig deelnemers uit om hierover door te vragen. Het ligt voor de hand om eerst aan de aanwezige jongeren te vragen of ze wel eens geweld meegemaakt hebben en of ze daar wat over willen vertellen. De ervaring uit de oefendialogen leert dat daar zeer uiteenlopende antwoorden op komen en ook sterk verschillende voorbeelden. Zo kan het gaan over geweld dat ze ervaren hebben vanuit professionals, geweld van andere jongeren en ook dat ze zelf geweld hebben gebruikt. Het concretiseren en uitvragen van die concrete situaties leert veel over geweld en geeft ook allerlei ingangen om tot verdieping te komen. Een tweede en net zo’n belangrijk deel in de dialoog is dat naast het ondergane geweld ook gesproken wordt over het geweld dat door deelnemers zelf is toegepast. Nodig vooral professionals en bestuurder expliciet uit om hier zich over uit te spreken, samen naar te kijken en te onderzoeken. Belangrijk is dan om te letten op eventuele oordelen. Die ondermijnen onmiddellijk het leerproces.
Tip: Niet iedereen is verbaal even sterk. Je kunt ook associatiekaarten neerleggen (online te bestellen) en iedereen vragen om er 1 uit te zoeken. Vervolgens kan je vragen waarom deelnemers deze kaart hebben gekozen en hoe dat aansluit bij hun eigen ervaring.
Tip: Door als dialoogbegeleider zelf een persoonlijk voorbeeld te delen waarbij je je kwetsbaar opstelt of door dit aan een van de professionals of ervaringsdeskundigen te vragen, voelt het voor de andere deelnemers ook veiliger om zich kwetsbaar op te stellen.
6. Reflectiemoment/ pauze
Vaak is er een natuurlijk pauze moment. Het is goed om dat als dialoogleider ook aan te grijpen om pas op de plaats te maken. Wat is nog onderbelicht gebleven?
7. Afronding gesprek
Stel ter afronding de volgende vragen:
Proces:
Inhoud
Neem de tijd om te verankeren wat er gezegd is en herhaal de afspraken die gemaakt zijn over een eventueel verslag en eventuele opbrengsten.
Aandachtspunten tijdens de dialoog
1. Check of het nog een dialoog is (en geen discussie)
Check tijdens het gesprek of het nog een dialoog is of dat het een discussie geworden is. Een discussie gaat vaak sneller er soms ook luider.
Tip: Om weer tot dialoog te komen kun je een vraag stellen of deelnemers uitnodigen om hun stelling in een vraag om te zetten. Dat geldt ook voor adviezen of suggesties: grijp in, nodig uit om het advies om te zetten in een vraag.
2. Check of het gelijkwaardig is
Bij de dialoog staat gelijkwaardigheid voorop, maar de uitgangspositie is niet gelijkwaardig. Jongeren en professionals hebben een cliënt-hulpverlener-relatie en er is een hiërarchische lijn tussen professionals en bestuurders. Wees je hiervan bewust.
Tip: Zorg dat de deelnemers die normaal minder snel gehoord worden, nu meer gelegenheid tot spreken hebben, nodig expliciet uit en waardeer de inbreng.
3. Besteed aandacht aan emoties
Merk bij jezelf en anderen op als iets dat gezegd wordt een emotie oproept. Dit merk je vaak door een bepaalde sensatie in je lichaam of doordat je meteen wilt reageren (versnellen ipv vertragen) en dat je een (sterk) oordeel of een mening hebt. Wees hiervan bewust bij jezelf en anderen en onderzoek dit samen. Hier zit vaak waardevolle informatie in. Onderzoek ook wat iemands intentie is om iets te zeggen of te vragen.
Tip: Om te leren van emoties kan je vragen: Wat gebeurt hier?
4. Blijf bij persoonlijke ervaringen (geen algemene waarheden of feiten)
Merk op als deelnemers praten vanuit wat ze vinden dat ze als professional of bestuurder zouden moeten doen of als ze zich verschuilen achter regels of beleid. Nodig ze dan uit om te onderzoeken aan de hand van concrete ervaringen (in hun rol als bestuurder of professional) en vraag wat het met hen deed.
5. Let op lichaamstaal en manier van spreken
De dialoog bestaat ook uit woordkeuze, blikken, houdingen en andere non-verbale lichaamstaal. Wees je hier bewust van bij jezelf en de deelnemers en neem dit ook mee in het gesprek door er bijvoorbeeld een vraag over te stellen. ‘Ik zie dat je nu je armen over elkaar vouwt en achterover gaat leunen op je stoel. Wat doet het met je wat er gezegd wordt?’
6. Vertraag
Het is behulpzaam om aan deelnemers uit te leggen dat vertragen ook ongemakkelijk kan voelen, dan weten deelnemers dat het bij een dialoogproces hoort. Als het echter belemmerend gaat werken is het behulpzaam om de ander uit te nodigen om dat te delen.
3.2.3 Na
Check na afloop van de dialoog met de organisatie of zij nog iets van jou als dialoogbegeleider verwachten.
3.3 Dilemma's en handige vragen om te stellen
Voorbeelden gesprekssituaties: